Meer aandacht voor evaluatie ‘zachte maatregelen’

Projecten op het gebied van mobiliteitsmanagement worden vaak niet of onvoldoende geëvalueerd. Datzelfde geldt voor projecten op het gebied van verkeerseducatie. Daarom worden nieuwe methoden ontwikkeld die het mogelijk moeten maken snel en betrouwbaar effecten van dergelijke programma’s vast te te stellen. Voor mobiliteitsmanagement heeft KpVV de zogenaamde Sumo-methode geïntroduceerd. De SWOV doet nu een aanzet voor een soortgelijke methode om verkeerseducatieprojecten te evalueren.

Voor beide thema’s geldt dat er vaak wel cijfers worden geproduceerd die het succes van een campagne moeten aantonen, maar dat de relatie met het uiteindelijke doel, bijvoorbeeld minder files of minder verkeersslachtoffers niet duidelijk is. Zo zegt de bekendheid van een campagne in termen van bereik bijvoorbeeld nog lang niet alles over het effect. En vaak is ook lastig vast te stellen of bijvoorbeeld een toename van het gebruik van de fiets een relatie heeft met de lokale campagne om het fietsen te bevorderen. Maar wel is vast te stellen of vooraf gedefinieerde subdoelen die een indicatie kunnen geven over het uiteindelijke resultaat, zijn gehaald. Zo is een toename van het gebruik van de autogordel een goede indicator als het gaat om het bevorderen van de verkeersveiligheid, omdat bekend is dat gordelgebruik tot minder slachtoffers leidt. En een afname van het aantal autoritten in de spits kan een indicator zijn die wijst op een betere bereikbaarheid (maar nog niet noodzakelijkerwijs op een beter milieu, omdat die ritten misschien wel op een ander tijdstip worden gemaakt).
De Sumomethode werkt op basis van dit principe en volgens KpVV is daarmee veel beter inzicht te verkrijgen in het rendement van mobiliteitsmanagementprojecten. In de KpVV Sumobase zijn zo’n  75 projecten te vinden die op die manier zijn doorgelicht.
KpVV heeft ook zo’n 80 programma’s verzameld en gerubriceerd op het gebied van verkeerseducatie in de Toolkit Permanente Verkeerseducatie. Vaak worden deze programma’s zeer gewaardeerd door scholen, ouders en de doelgroep zelf. Maar de vraag is nog niet beantwoord in hoeverre deze programma’s concreet bijdragen aan de verbetering van de verkeersveiligheid. Om de kwaliteit van verkeerseducatieprogramma’s te verbeteren, is het belangrijk dat deze programma’s goed worden geëvalueerd, zo stelt de SWOV in het rapport ‘De evaluatie van verkeerseducatieprogramma’s’. Dat bevat adviezen die uitvoerders en ontwikkelaars van verkeerseducatieprogramma’s kunnen helpen om hun programma’s te evalueren. De SWOV hanteert daarvoor de in de kwaliteitszorg meer gebruikte PDCA-cyclus (PLAN, DO, CHECK, ACT). In de PLAN-fase wordt het programma ontwikkeld en denkt men na over doelgroep, leerdoelen, didactische aanpak enzovoort. De evaluatie is alleen zinnig als dit goed is gedaan, omdat dan duidelijk is welke leerdoelen geëvalueerd worden. In de DO-fase wordt het programma daadwerkelijk uitgevoerd. In de CHECK-fase wordt bekeken of het programma voldoet aan de uitgangspunten zoals eerder geformuleerd. De evaluatie maakt deel uit van de CHECK-fase. In de ACT-fase wordt bekeken of het programma moet worden bijgesteld.

Omdat programma’s vaak niet voldoende geëvalueerd worden, bevat dit rapport ook een voorstel om hiernaast een laagdrempelige methode te ontwikkelen om programma’s eenvoudig te kunnen evalueren. Er zou een database moeten komen met een aantal standaardvragen, opgebouwd naar onderwerp (bijvoorbeeld alcohol, veilig fietsen) en naar competentie (bijvoorbeeld kennis, attitude).

 

 

Onderwerpen:

Auteur: Redactie

Reageren op dit artikel is niet mogelijk.