Pandemie leidt tot meer rijksinvesteringen in OV en spoor

Geld. Foto: iStock / darkojow
Geld. Foto: iStock / darkojow (onbeperkt gebruik)

De Nederlandse overheid heeft in 2020 en 2021 substantieel meer in openbaar vervoer en spoor geïnvesteerd dan in de jaren daarvoor. Dat komt omdat NS en andere vervoerders beschikbaarheidsvergoedingen hebben ontvangen vanwege de coronapandemie. Ook in 2022 is zo’n vergoeding begroot. Dat blijkt uit een rapport van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid. 

Tussen 2008 en 2019 stegen de totale uitgaven van Nederlandse overheden aan verkeer en vervoer van ruim 11 naar ruim 12 miljard euro. De meeste uitgaven betroffen de weginfrastructuur, al daalde het aandeel daarvan van 61 naar 53 procent. Het aandeel spoor en openbaar vervoer steeg van 31 naar 36 procent, dat van waterwegen van 8 naar 10 procent.

Uitgaven verkeer en vervoer, foto: KiM

Hogere uitgaven vanwege coronapandemie

Door de coronapandemie zijn na 2019 de (begrote) uitgaven hoger. Dit komt door beschikbaarheidsvergoedingen aan met name het openbaar vervoer, maar ook door hogere uitgaven van het Rijk aan infrastructuur. Daardoor zijn de uitgaven voor openbaar vervoer en spoor in 2020 en 2021 substantieel hoger. Ook in 2022 is een (weliswaar lagere) vergoeding begroot.

Uitgaven spoor en OV, KiM

Bekostiging spoorinfrastructuur

De Nederlandse overheid en ProRail hebben drie inkomstenposten voor de bekostiging van de infrastructuur:

1. De exploitatievergoeding die NS betaalt voor het gebruik van het hoofdrailnet en de HSL-Zuid. In het Infrastructuurfonds wordt deze vergoeding als inkomsten geboekt.

2. De gebruikersvergoeding voor het spoor. Dit zijn de infrastructuurheffingen die spoorvervoerders waaronder NS, regionale vervoerders en spoorgoederenvervoerders aan ProRail betalen. Tegenover deze inkomsten staan ook uitgaven door ProRail aan de spoorinfrastructuur. Via de IenW-begroting ontvangen spoorgoederenvervoerders op dit moment een tijdelijke subsidie, waarmee de gebruiksvergoeding voor hen in de praktijk lager uitvalt.

3. Bijdragen van derden. Zowel decentrale overheden als de EU betalen mee aan de infrastructuurprojecten van het Rijk. Deze bijdragen worden in het Infrastructuurfonds als inkomsten geboekt.

Bijdragen aan infrastructuur, spoorvervoerders en overige derden
Bijdragen aan infrastructuur, spoorvervoerders en overige derden. Bron: KiM

Concessievergoedingen en gebruikersvergoeding

De concessievergoedingen zijn begonnen in 2009 en zijn opgelopen van 10 miljoen euro in 2009 naar 164 miljoen euro in 2020 (begroting 2021: 198 miljoen euro). De gebruiksvergoedingen zijn eveneens toegenomen: van ruim 219 miljoen euro in 2008 naar 334 miljoen euro in 2020 (begroot in 2021: 359 miljoen euro). De bijdragen van derden wisselen per jaar en liggen meestal tussen de 200 en 300 miljoen euro, met een
uitschieter in 2015 – dit betrof een bijdrage aan wegen.

Het KiM heeft een globale inschatting gemaakt van de gemiddelde bijdrage van de EU. De begrotingen kennen een 7-jaarscyclus, de meest recente periode liep van 2014-2020. In deze periode liepen de bijdragen via het zogeheten Connecting Europe Facility-programma (CEF). Dit is altijd in een co-fnancieringsconstructie.

In totaal bedroeg de CEF-bijdrage aan Nederlandse projecten 508 miljoen euro, oftewel gemiddeld 72,5 miljoen euro per jaar. Figuur 2.14 geeft de onderverdeling naar modaliteiten. Aan railprojecten (157 miljoen euro) heeft de EU het meest bijgedragen, gevolgd door weg- en luchtvaartprojecten.

Uitgaven decentrale overheden

In 2016 zijn de meeste vervoerregio’s (kaderwetgebieden) opgeheven en lopen de uitgaven via de provincies, afgezien van de vervoerregio’s Amsterdam en Rotterdam-Den Haag. In datzelfde jaar is de zogeheten Brede Doeluitkering (BDU) voor provincies vervangen door een hogere algemene uitkering uit het Provinciefonds. De verplichting om in elk geval dat bedrag aan verkeer en vervoer te besteden, is toen vervallen.

Provincies beheren de provinciale wegen en waterwegen en de lokale en regionale OV-infrastructuur. Verder besteden zij OV-concessies aan, voeren ze allerhande overige maatregelen uit en verstrekken ze subsidies. Ook dragen de provincies bij aan projecten van gemeenten en het Rijk.

Onderstaand figuur geeft een optelling van de uitgaven aan verkeer en vervoer van de gezamenlijke overheden naar modaliteit. De uitgaven aan wegen daalden tussen 2008 en 2019 met enkele honderden miljoenen, terwijl de uitgaven aan OV en waterwegen enkele honderden miljoenen stegen. Het aandeel van de weguitgaven daalde van 61 naar 53 procent, dat van het ov steeg van 31 naar 36 procent en dat van de waterwegen van 8 naar 10 procent. Hierna zijn de (in 2021 begrote) uitgaven aan met name het OV hoger, onder meer door de coronapandemie.

Totaal uitgaven naar modaliteit (miljoen €). Bron: KiM

Inkomsten uit belastingen en gebruikersvergoedingen

In de volgende grafiek is het totaal aan inkomsten uit de eerder besproken specifieke belastingen en gebruiksvergoedingen te zien. Het totaal bedroeg in 2008 16 miljard euro, en was in 2019 opgelopen tot bijna 18 miljard euro. Door de coronapandemie daalden de inkomsten in 2020.

Totaal mobiliteitsspecifeke belastingen en gebruiksvergoedingen (miljoen €). Bron: Kim
Totaal mobiliteitsspecifeke belastingen en gebruiksvergoedingen (miljoen €). Bron: KiM

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Maak gebruik van de exclusieve aanbieding

Bekijk de aanbieding

Auteur: Marieke van Gompel

Marieke is algemeen hoofdredacteur van van ProMedia Group.

Reageren op dit artikel is niet mogelijk.